De natuurwetenschappen vormen een eenheid, vond de Utrechtse hoogleraar Gerrit-Jan Mulder (1802-1880): ‘Niet ééne wetenschap, maar alle moeten beoefend, gelijkelijk beoefend, zal de uitkomst gelukkig zijn.’ Tegen deze achtergrond creëerde de wetgever in 1815 aan de Nederlandse universiteiten een afzonderlijke faculteit Wis- en Natuurkundige Wetenschappen. In de tweehonderd jaar daarna verpulverde Mulders idee van eenheid. Onder aanvoering van nieuwe generaties hoogleraren maakten de verschillende natuur- en levenswetenschappelijke disciplines een periode van verzelfstandiging door waarbij de nadruk op hun onderlinge verscheidenheid lag. Maar met de komst van een ongedeelde bètafaculteit aan de Universiteit Utrecht enkele jaren geleden lijkt de aloude eenheid weer hersteld. In dit boek beschrijft Patricia Faasse hoe de Utrechtse bètafaculteit in de afgelopen twee eeuwen gestalte heeft gekregen. Centraal staat vooral de vraag óf, en zo ja hoe de natuurwetenschappelijke disciplines erin zijn geslaagd een typisch eigen en herkenbaar profiel te ontwikkelen
Mulder was van 1826-1840 arts te Rotterdam en van 1840-1868 hoogleraar in de scheikunde te Utrecht. De brief is gericht aan de arts A. Sasse te Zaandam. Tekst met inleiding
De Toga om de wetenschap : ontwikkelingen in het hoger onderwijs in de geneeskunde, natuurwetenschappen en techniek in België en Nederland (1850-1940) / onder red. van L.C. Palm, G. Vanpaemel en F. H. van Lunteren. - Rotterdam: Erasmus Publishing, 1993. - p. 27-40
Impressum
1993
publication
Titel
The letters of Gerrit Jan Mulder to Justus von Liebig (1838-1846)
Honderd jaar landbouwkundig onderzoek in Nederland 1876-1976 / D.J. Maltha. - Wageningen: Centrum voor Landbouwpublikaties en Landbouwdocumentatie, 1976. - p. 36-42